Pigmentocratie: blanken en bastaardhonden / Argus


Pigmentocratie: blanken en bastaardhonden


Wat je huidskleur ook is, iedereen in Brazilië kan zo hoog stijgen als hij zelf wil, want iedereen heeft dezelfde kansen. Racisme bestaat niet, want Brazilië is een raciale democratie, zeiden de autoriteiten vóór Bolsonaro. Dat is nu wel anders. 


door JAN VAN DER PUTTEN


“We kunnen inderdaad hoog stijgen,” zegt een zwarte Braziliaan. Maar alleen als liftboy.’ De huidige president, Jair Bolsonaro, vindt het jammer dat het leger de indianen destijds niet volledig heeft uitgeroeid. Maar hij ziet vooruitgang: “De indianen worden steeds meer menselijke wezens, net als wij.”


Je hoeft niet lang in Latijns-Amerika rond te lopen om te zien dat huidskleur en etnische afkomst vaak levensbepalend zijn. De armste en meest rechteloze Chilenen zijn de Mapuche-indianen, tegen wie deze maand het leger is ingezet om hun protesten tegen de roof van de grond van hun voorouders te smoren. Krottenwijken worden doorgaans niet bewoond door blanken maar door mestiezen, vaak cholos genoemd, ‘halfbloeden’ (oorspronkelijke betekenis: bastaardhonden), of door mensen met een huidskleur die varieert van lichtbruin tot zwart. Dienstpersoneel bestaat haast per definitie uit niet-blanken: nageslacht van de oorspronkelijke bevolking, van Afrikaanse slaven, van geïmporteerde contractarbeiders, van interraciale huwelijken. Dat geldt ook voor alle andere nederige beroepen en voor het werklozenlegioen.


Op sociaal gebied leven het kolonialisme en het daaraan gekoppelde racisme annex discriminatie dus volop voort. De top van de sociale piramide is bijna geheel witgekleurd. Sinds de staatkundige onafhankelijkheid, twee eeuwen geleden, hebben tot op de dag van vandaag vrijwel alleen blanken op de presidentiële stoel gezeten, al dan niet na een staatsgreep: 63 van de 67 presidenten die Bolivia, Latijns-Amerika’s meest indiaanse land, heeft gehad, waren witte mannen, twee waren witte vrouwen. De twee andere staatshoofden waren links: de mesties Juan José Torres (in 1976 vermoord in Buenos Aires) en de indiaan Evo Morales, die in 2019 werd weggewerkt maar vorig jaar in triomf terugkeerde. 


Lang niet alle witte presidenten waren afstammelingen van de Spaanse of Portugese kolonisatoren. Julio Sanguinetti (Uruguay), Leopoldo Galtieri en Reynaldo Bignone (Argentinië) hadden Italiaanse wortels, Augusto Pinochet kwam uit een familie van Franse immigranten, de dictatoren Ernesto Geisel (Brazilië) en Hugo Banzer (Bolivia) waren van Duitse afkomst, net als de Paraguayaanse dictator Alfredo Stroessner, zoon van een Beierse bierbrouwer. Dilma Roussseff, de linkse oud-president van Brazilië, is dochter van een Bulgaarse vader, Salvador Allende was van origine Baskisch-Belgisch, Fidel Castro Galicisch-Canarisch.


Ook kinderen van niet-Europese migranten kunnen het ver schoppen: Alberto Fujimori, de oud-president van Peru die wegens massamoord en corruptie in het gevang zit, had Japanse ouders, de aartscorrupte Carlos Menem van Argentinië was zoon van Syriërs, de vader van Nayib Bukele, de huidige semidictator van El Salvador, was Palestijn. Met de etnische aanduidingen van verre vreemdelingen neemt men het niet zo nauw: mensen met Arabische namen of trekken heten turcos en mensen van Oost-Aziatisch herkomst heten allemaal chinos.


De Latijns-Amerikaanse kapitalistische klassenmaatschappij grijpt terug op de raciale verhoudingen die na de kolonisering van het continent ontstonden. De sociale scheidslijnen komen ruwweg overeen met de raciale. Dat is bepaald geen unicum. Maar in Latijns-Amerika zitten de verhoudingen tussen de etnische bevolkingsgroepen ingewikkelder in elkaar dan elders. Aanvankelijk leefden de indianen die de conquista hadden overleefd naast hun overwinnaars, en beide groepen naast de Afrikaanse slaafgemaakten. Maar geleidelijk aan begonnen de rassen zich te vermengen. Dat leidde echter niet tot een grotere sociale harmonie, integendeel. De zuivere blanken bleven de meesters. Direct onder hen kwamen de mensen die het minst gekleurd waren. Hoe donkerder of indiaanser, des te lager op de sociaal-economische ladder. Zo ontstond de Latijns-Amerikaanse pigmentocratie.


De staatkundige onafhankelijkheid tastte de bestaande raciale verhoudingen nauwelijks aan, al kwam de soevereiniteit in handen van het volk, al werden de rassenwetten afgeschaft en al werden Simón Bolívar, José de San Martín en de andere Libertadores bezield door de Verlichtingsidealen. Vergelijk het met Abraham Lincoln, bekend als voorvechter van de afschaffing van de slavernij. Hij was getrouwd met de dochter van een slavenhouder en hield er zelf ambivalente opvattingen over racisme op na. In Afrikaanse landen kwamen met de onafhankelijkheid etnische Afrikanen aan de macht (met Zuid-Afrika als grote uitzondering), in Latijns-Amerika, anderhalve eeuw eerder, waren dat leden van de etnisch-Europese elite. De Bevrijders zelf waren van rijke Europese komaf.


Na het verkrijgen van de onafhankelijkheid konden ook niet-blanken de top bereiken en als blanken worden beschouwd, als ze maar geld hadden. Volgens een door de heersende bovenlaag verzonnen narratief zou de nationale identiteit zijn voortgekomen uit een versmelting van autochtonen en nieuwkomers. Dat verhaal kreeg in Mexico-Stad een eigen plein: de Plaza de las Tres Culturas in de wijk Tlatelolco. De drie culturen zijn die van de Azteken en andere precolumbiaanse volken, van de Spaanse veroveraars en van het onafhankelijke Mexico. Ze worden op de Plaza vertegenwoordigd door een Azteekse ruïne, een academie uit de vroegkoloniale tijd en moderne flatgebouwen. Op dit plein van vermeende raciale harmonie vond in 1968 het Bloedbad van Tlatelolco plaats. Voor deze door de regering bevolen moord op honderden studenten heeft niemand ooit hoeven te boeten.


De strijd voor de emancipatie van het niet-witte bevolkingsdeel, dat in alle Latijns-Amerikaanse landen de meerderheid vormt, behalve in Argentinië en Uruguay, was lange tijd niet op etnische maar op economische leest geschoeid. De indianen, mestiezen, zwarten, bruinen, mulatten en zambo’s (kinderen van Afro-Latijnsamerikanen en indianen) waren immers als dagloners, arme boeren, arbeiders, dienstverleners of werklozen praktisch dezelfden als de armen. Zij waren dan ook, samen met de blanken die hun zaak waren toegedaan, de belangrijkste slachtoffers van de moderne staatsterroristische regimes, met als dieptepunt de genocide op de indianen van Guatemala begin jaren tachtig.


Tegenwoordig zijn er militante bewegingen die, al dan niet met steun van de overheid, in hun emancipatiestrijd de nadruk leggen op etnische identiteit. In Bolivia, Brazilië, Ecuador en Mexico (het standbeeld van Columbus in Mexico-Stad is half oktober vervangen door dat van een inheemse vrouw) heeft dat tot aanzienlijke verbeteringen geleid. Maar als de oude elite weer aan de macht komt, blijft de wraak niet uit. De vijanden van Evo Morales in Bolivia vernietigden na diens verjaging de indiaanse symbolen in het presidentiële paleis. In Brazilië is Bolsonaro hard bezig de weinige rechten van de indianen te vertrappen. Het koloniale kastensysteem is weer terug van eigenlijk nooit weggeweest.




zondag 31 oktober 2021

Klik hier